- tenir
- tenir [tənier]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden3 〈+ à〉gehecht zijn (aan) ⇒ gesteld zijn (op), prijs stellen (op), staan (op)4 〈+ à〉afhangen (van) ⇒ voortkomen, komen (door), voortspruiten5 〈+ de〉lijken (op) ⇒ aarden (naar), iets hebben (van)♦voorbeelden:1 il n'y pas de raison qui tienne • er is geen enkel steekhoudend argument te bedenkenle beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat3 si vous y tenez • als u er op staat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!5 il a de qui tenir • dat heeft hij van geen vreemdeII 〈overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden2 hebben ⇒ bezitten3 weerstand bieden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten5 〈+ pour〉beschouwen (als) ⇒ houden (voor)6 onderhouden♦voorbeelden:1 tenir la caisse • de kas houdenla colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greep〈muziek〉 tenir une note • een noot aanhoudentenir le pouvoir • de macht in handen hebben2 tenir l'orgue • het orgel bespelentenir qn. • iemand in zijn macht hebben〈informeel〉 je tiens un de ces rhumes • ik bén toch verkouden〈leger〉 tenir un territoire • een gebied bezet houdentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vinIII se tenir 〈wederkerend werkwoord〉1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen4 zich gedragen5 zich inhouden6 〈+ pour〉zich beschouwen (als) ⇒ zich achten♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen2 façon de se tenir • houding¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden3) onderkomen vinden4) gehecht zijn (aan)5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.